J.W. van den Berg

Op zijn 5e verjaardag ziet Feng hoe een adelaar een lammetje rooft uit de kudde in het dal even buiten Shang-Hé, zijn geboorteplaats. Deze gebeurtenis maakt een onuitwisbare indruk op hem. Als hij 12 jaar is, verliest hij door een Japans bombardement zijn ouders en broertje. Na zijn vlucht uit het bijna geheel verwoeste Shang-Hé, ontmoet hij Linnang, de kleine muilezeldrijver. Deze is christen en de Heere gebruikt hem als een middel in Zijn hand om Feng tot het geloof te brengen. In de wondermooie, maar ook vaak ruwe bergwereld van de Lisu's vindt Feng - na veel tegenslagen - zijn werkterrein.

Eenzaamheid, intimidatie, geweld, moord. Marcos Rodriguez, een van de duizenden straatkinderen in Rio de Janeiro, weet er alles van. Een vriendelijk: 'Kan ik je helpen?' wijst hij bruut van de hand. Toch laat deze vraag hem niet los. Zijn haat tegen ieder die te maken heeft met Beth-Sean, het opvanghuis voor straatkinderen, verdwijnt. Marcos mag weten: 'Ik het alles verknoeid!' Maar er mag hem ook op gewezen worden dat Christus alles heeft volbracht.