Net als het volk Israël was ook Gideon, voor hij als Rechter of Richter werd geroepen, zijn vertrouwen in God zo goed als kwijt. Toch was hij allesbehalve doof of onbereikbaar, toen God hem bij de Terebint (of oude eik) van zijn vader Joas aansprak. Er ontstaat een gesprek, dat Gideon langzaam doet ontdekken wat God van hem vraagt.
En wanneer Gideon zich laat overtuigen (want hij ging niet over één nacht ijs), dan slaat de paniek toe. De twijfel waar God was, slaat om in de angst dat God hem veel te dicht nabij is gekomen.
22Toen begreep Gideon dat het een engel van de HEER was geweest, en hij riep uit: ‘Nee, HEER! Nee, mijn God! Ik heb oog in oog gestaan met een engel van de HEER!’ (vers 22)
We lezen het alsof het ineens de Joodse traditie en de wet weer wakker werden in Gideon, die kort daarvoor God het liefst ter verantwoording leek te willen roepen. Net als iedere Jood realiseert Gideon zich, dat God zelf heeft gezegd:
U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven (Ex 33:20)
Zijn roeping riep letterlijk iets in Gideon wakker.
En het opleven van zijn geloof stelt hem direct ook voor een opdracht. Een opdracht, die hij als jongste zoon in een, naar eigen zeggen, onbelangrijke familie (vers 15) nooit voor zichzelf had bedacht. Hij wordt verlosser, rechter van het volk. God zal met hem en door hem het volk bevrijden van onderdrukking. In zijn persoon zal het verbond tussen God en Zijn volk vernieuwd worden.
En dan te bedenken dat die roeping kwam, op een moment dat Gideon eigenlijk alle hoop en vertrouwen op die God van de generaties van voorheen was verloren.
God stelt hem gerust. En in die geruststelling herhaalt God zijn verbond.
23Maar de HEERE zei tegen hem: Vrede zij met u! Wees niet bevreesd, u zult niet sterven.
God kende Gideon ver voor hij God kende
De roeping van Gideon roept zijn geloof in hem wakker. Maar, deze inleiding op het werk van deze beroemde rechter/richter toont iets, wat wij allemaal delen met Gideon.
God kende Gideon al ver voor Gideon God leerde kennen. Zijn plan met hem lag al vast! Met de woorden van Psalm 139:
_15Toen ik in het verborgene gemaakt werd,
__kunstig geweven in de schoot van de aarde,
__was mijn wezen voor u geen geheim.
__16Uw ogen zagen mijn vormeloos begin,
__alles werd in uw boekrol opgetekend,
_aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.
De naam Gideon betekent; hij die omhakt. En zodra Gideon voor God aan het werk gaat, begint dat met omhakken. Het altaar dat zijn vader voor Baäl had opgericht en de Paal ter ere van de godin Asjera worden door Gideon omgehakt.
Het hout van de Ajserapaal, die Gideon bij zijn eerste opdracht van God omhakt, moet hij gebruiken als brandhout voor het offeren van een stier; een stier die zeven jaar lang was beschermd tegen de alles vernietigende invallen van woestijnvolken (Rechters 6:3-6 en 25-26).
Het geloof in de ‘houten’ afgoden wordt door God letterlijk afgebrand. Maar in het offer van die kostbaar behouden stier toont God ook al iets van de verlossing die volgt. Als het volk weer op God vertrouwt, zal ook de tijd dat gewas en vee beschermd moeten worden tegen woestijnvolken voorbij zijn. En Gideon, zo ongelovig en onzeker als ikzelf soms ben, zal daar een (voor hem onverwachte) heldenrol bij spelen!
Hoe onvoorstelbaar mooi is het, dat wij een God kennen, die een plan heeft met ons. Een God die ons niet beoordeelt op een moment of een periode, maar die in ons ziet, wat wij niet zien!
Hem dienen is eigenlijk worden wie je in diepste wezen al bent; Zijn kind.
Tycho Jansen