Hoe gevoelig ben ik voor afgoden, waarvan ik weet dat ze me van God verwijderen?
Dit tweede gedeelte van het Bijbelboek Rechters is eigenlijk een tweede inleiding. Het gaat terug tot bijna letterlijk de tekst aan het slot van Jozua 24, de volksvergadering van de Israëlieten (zie ook de overdenking van donderdag 15 februari). Dat was het moment dat de oude leidsman Jozua het volk voor de laatste keer toesprak. Het werd een vernieuwing van het verbond dat God met Zijn volk had gesloten.
In die verbondsvernieuwing zat een vrije keuze: dien je God of dien je de afgoden?
Die afgoden waren afgoden van de voorouders, maar het konden ook afgoden van de volken in het Beloofde Land zijn. Jozua 24:14-15. God vroeg zijn volk een keuze te maken.
God vraagt een keuze; want Hem en een afgod dienen, dat was geen mogelijkheid.
In dit tweede gedeelte van het Bijbelboek Rechters tekent zich de voortdurende herhaling van het verval in het geestelijk leven van Israël. Daarmee is dit deel naast een inleiding, ook een samenvatting. Nadat Jozua en zijn generatie zijn overleden, of zoals de Bijbel hier zo prachtig beschrijft: “met hun voorouders waren verenigd” (2:10), kwam er een nieuwe generatie op die niet meer “vertrouwd was met wat de Heer en wat Hij voor Israël had gedaan.” . Zij kenden niet die vertrouwelijke omgang met de God die van slavernij heeft verlost, die het volk verkozen had als zijn bruid. Zij waren het goede nieuws van Gods plan met Israël vergeten, meer nog… ze hadden er geen gevoel meer bij.
God vs Baäl
In Rechters 2:10-19 wordt in een notendop de geschiedenis beschreven, die zich in het verdere Bijbelboek keer op keer zal herhalen.
- Het volk blijkt eigenwijs en kiest een eigen weg
- God reageert. Hij is boos en gekrenkt.
- Het gevolg is dat vijanden het volk gaan overheersen.
- God ziet toch om naar zijn volk en geeft redding en verlossing door een uitverkoren leider, een rechter.
De vrijheid van die verlossing duurt tot de rechter sterft. Maar, wat blijkt: dan herhaalt de geschiedenis zich, al dwaalt het volk steeds verder weg van God en is het berouw om die zonden iedere keer iets minder groot.
In de perioden van afkeer van God, ging het volk de ‘Baäls’ eren. Het is een duidelijke verwijdering van de God van Israël. Jozua had het bij de verbondsvernieuwing nog nadrukkelijk benoemd. En dat kon hij ook, want hij had immers met Mozes de berg Sinaï beklommen toen Mozes de wetten en leefregels van Gods verbond ontving (Exodus 24:13). En slechts één generatie later keert het volk zich toch tot de afgoden.
‘Baäl’ is het Kanaänitisch woord voor ‘heer’. En die naam wordt op tal van plaatsen in de Bijbel gebruikt om afgoden aan te duiden; letterlijk is Baäl de verkeerde heer van het verkeerde volk. Het antwoord van God op deze afgodendienst bevestigt dat. God staat toe dat de Kanaänitische volken Zijn Israël (tijdelijk) overheersen. Zo bleken de afgoden die Israël uit vrije keuze ging dienen de goden van hun dictators. Die vrije keuze, om God niet te dienen, bracht hen in verdrukking en onderdrukking. In plaats van de Heer, Elohim, de Schepper die ons een vrije wil gaf te dienen, blijkt keer op keer de keuze voor de afgoden een keuze voor onvrijheid.
Zegt het ongeloof van de nieuwe generatie iets over opvoeding? Is het geloof wel goed doorgegeven? Zijn de verhalen over de wonderdaden, die God aan Israël heeft bewezen, wel voldoende goed en vaak verteld?
Iedere twijfel daarover kunnen we laten varen; alleen al het feit dat wij -vele generaties later- kunnen leren van deze dwalingen van het volk Israël, toont al hoe het volk Israël generatie na generatie het verhaal van God heeft bewaard en doorgegeven.
Nee, het dienen van afgoden lijkt een tweede natuur van de mens te zijn. En dat maakt dit hoofdstuk zo opvallend actueel en persoonlijk.
Zijn niet ook mijn afgoden de bron van mijn onvrijheid? Tycho Jansen