Lezing voor vandaag (25 maart) – Rechters 19: 1a en Johannes 19: 1-6a
Ecce homo
Ja! Ich weiß, woher ich stamme!
Ungesättigt gleich der Flamme
Glühe und verzehr’ ich mich.
Licht wird Alles, was ich fasse,
Kohle Alles, was ich lasse:
Flamme bin ich sicherlich.(Friedrich Nietsche)
Een tussenstand. Voordat het nog erger wordt. Er ligt al heel wat achter ons. Het zwaard van Ehud, dat geheel in de vetzuchtige pens van de koning van Moab verdwijnt. De pinnige Jael, die Sisera meer dan een stekende hoofdpijn bezorgt. Gideon die zijn eigen zoon tot koning maakt. Deze zoon, Abimelech, doodde op één steen zijn zeventig broers. Jefta offert zijn dochter. Simson gokt en verliest zijn kracht en zijn leven, samen met dat van drieduizend anderen. Micha bouwt naar eigen dunken een heiligdom en een afgod. De Danieten moorden een onbezorgd volk uit, vereren hun vader en de gestolen afgod van Micha. En het wordt nog erger. Rechters opent ons de ogen en toont ons de totale demasqué van de mens.
Friedrich Nietzsche brengt wat de mens is op een spannende wijze samen. Aan de ene kant is er de Apollinische mens vol van schoonheid, vol van dromen. Aan de andere kant is er de Dionysische mens. Deze wordt belichaamd door razernij en begeerte. De mens is onverzadigbaar gelijk het vuur. Hij gloeit en tegelijkertijd verteert hij. Alles wordt licht wat hij aanraakt. Maar wat hij achterlaat is niets anders dan aan kolen gelijk. As en zwartheid blijft over.
We streven naar perfectie. Onze begeerte, alles wat we maar dromen kunnen om te willen beheersen, is louter razernij. We willen heer over alles zijn. We willen alles onderwerpen, alles controleren en alles voor onze eigen eer en glorie gebruiken. Zelfs als het misgaat en we iets moeten opgeven (e.g. de Danieten die het hun toegewezen land verliezen), dan nog willen we koste wat kost, als een laaiend vuur dat steeds meer brandstof vraagt, niet ophouden. Tot onze dorst is gestild. We willen God zijn. Daarom is voor Nietzsche God dood. We zijn onze eigen god.
Spiegeltekst: Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: ‘Ik heb dorst.’ (…) Nadat Jezus (…) gedronken had zei hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.