Hanna zit alleen in de tempel. De geur van wierook hangt in de lucht, vermengd met de rook van de offers. Haar handen trillen. Ze ademt diep in, probeert haar gedachten te ordenen. Het is alsof al haar hoop en wanhoop samenkomen in dit ene moment. Haar lippen blijven bewegen, maar haar stem blijft onhoorbaar.
Ze bidt vanuit de diepte van haar ziel. Elk woord draagt het gewicht van haar verlangen. Jaren van wachten, van hoop die opflakkerde en weer doofde. Hoe vaak had ze zich afgevraagd of God haar zag? Maar hier, nu, laat ze los. Haar diepste verlangen legt ze in Zijn handen. Niet langer vasthoudend aan haar eigen kracht, maar zich overgevend aan Degene die echt dragen kan. Niets lijkt veranderd. Geen engel verschijnt, geen stem uit de hemel. En toch – er verschuift iets. De last op haar schouders weegt lichter, haar ademhaling wordt rustiger. Ze staat op. Ze eet. Haar gezicht straalt. Niet omdat haar omstandigheden zijn veranderd, maar omdat ze bij God is geweest.
Deze week gaat over de plek van overgave. Niet alleen het loslaten, maar het thuis-zijn bij God. Hanna laat ons zien hoe gebed niet alleen een plek is van vragen, maar vooral van ruimte maken. Hier begint die reis: van vastklampen naar ontvangen, van worsteling naar rust. Gebed schept ruimte. De plek waar je mag ademen, waar je gedragen wordt. Waar je niet hoeft te begrijpen, maar mag rusten. Zoals een kind dat tevreden ligt bij zijn moeder, vol vertrouwen.